Inleidende verklaring persconferentie informateur Tjeenk Willink 30 april 2021
Inleidend statement van informateur Tjeenk Willink tijdens de persconferentie waarin hij een toelichting geeft op zijn eindverslag. Bekijk de hele persconferentie via YouTube. Of lees de letterlijke tekst van de persconferentie.
Inleidende verklaring informateur Tjeenk Willink
Zoals al gezegd heb ik zojuist een uurtje geleden mijn eindverslag aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. En met dit verslag rond ik mijn werkzaamheden af als informateur, waartoe de Tweede Kamer mij op 6 april opdracht gaf. De aanbieding van dat verslag is iets later geworden dan ik had geplant. Maximaal drie weken, was de opdracht. Ik dacht daar ruim binnen te blijven, maar de redenen voor deze vertraging zijn u als parlementaire pers ongetwijfeld niet ontgaan. Ik begin met de conclusie. Mijn conclusie is: de inhoudelijke informatie kan van start. En de conclusie is gebaseerd allereerst op de wens van de overgrote meerderheid van de fractievoorzitters om in de komende fase van de formatie de nadruk te leggen op de inhoud, de grote problemen die dringend om een oplossing vragen, voorop de gevolgen van de coronacrisis. De weg uit de crisis als prioriteit. Daarnaast is de conclusie gebaseerd op de vaststelling dat het demissionair kabinet beperkt is in zijn politieke slagkracht. Op korte termijn zal het een voorstel aan de Kamer doen voor een volgende fase aan steunmaatregelen, maar een verdergaand voorstel voor een herstel- of transitiebeleid kan niet van hen worden verwacht. Wat tot dat beleid moet behoren is een politieke keuze, waarover de meningen uiteenlopen. Ik heb dat in paragraaf zeven uiteengezet.
Tegelijkertijd kan het transitiebeleid niet worden gewacht op het nieuwe kabinet. Dat zou ten koste gaan van zowel de mensen die dreigen hun baan te verliezen, als van het weer opstarten en herstellen van bedrijven en culturele instellingen. Vanwege de urgentie moet het transitiebeleid een centraal onderwerp in deze fase van de formatie zijn. Vandaar de aanbeveling om een informateur allereerst te belasten, ik citeer: ‘in samenwerking met departementen en gebruikmaken van bestaande rapporten en adviezen brede overeenstemming te zoeken voor een transitiebeleid’. De basis voor mijn werkzaamheden was de opdracht van de Kamer die luidt: ‘op welke wijze de vorming van een kabinet kan plaatsvinden en hierbij in het bijzonder te onderzoeken of, en zo ja, onder welke voldoende vertrouwen tussen partijen bestaat of weer kan ontstaan, om een breed gedragen weg uit de impasse te vinden’. Mijn werkzaamheden ben ik begonnen met het eerste deel van de opdracht die betrekking heeft op de manier van formeren. Vervolgens ben ik aan de slag gegaan met het tweede deel van de opdracht; die over het vertrouwen tussen partijen. En de gedachte daarachter was ‘naarmate er meer duidelijkheid en overeenstemming ontstaat over het eerste deel, komt ook meer zicht op de beantwoording van het tweede deel van de opdracht’.
Het eerste deel gaat over de gevolgen van een nieuwe bestuursstijl. Die eerste ronde van gesprekken heeft geleid tot een notitie die u kent over de mogelijke consequenties van een breed-gedeelde wens voor meer dualisme en een andere bestuursstijl. Eigenlijk vanuit de vraag; weet u waarvoor u pleit? En de consequenties daarvan. Deze notitie van 19 april is daarna met de fractievoorzitters besproken en vervolgens zijn de resultaten verwerkt in dit eindverslag. Meer dualisme tussen parlement en regering. Een regeerakkoord op hoofdlijnen. Wat betekent dat voor het formatieproces dat de ruimte voor die omslag bepaalt, maar ook een uiting van die omslag moet zijn? In paragraaf vier van het verslag komt de vraag aan de orde hoe een regeerakkoord op hoofdlijnen eruit zou kunnen zien. Problemen voorop, regelingen pas aan het end. De omvang is wat mij betreft secundair. In paragraaf vijf heb ik geprobeerd een aantal voorwaarden voor meer dualisme te formuleren. Daarvoor is allereerst het besef nodig dat ieder van de huidige bestuurscultuur onderdeel is. Ik zei u de vorige persconferentie al, ook u deel van het probleem vormt en dus mogelijk ook deel van de oplossing. Ik wijs alleen al naar de coalitieoverleg op maandagochtend, wat niet alleen toe te rekenen is aan de minister-president, maar ook aan fractievoorzitters en Kamerleden uit de coalitiepartijen die daar allemaal gebruik van maakten. Een meer open bestuurscultuur en meer dualisme heeft dus gevolgen zowel voor de verhouding tussen partijen als tussen Kamer en kabinet. Als de controleur, de Kamer, niet verandert, zal ook de gecontroleerde, het kabinet, hetzelfde blijven. Maar uiteindelijk gaat het natuurlijk om het vertrouwen tussen burger en openheid. De democratische rechtsorde is gebaseerd op vertrouwen en matiging. Het lijkt er echter op dat vertrouwen en matiging hebben plaatsgemaakt voor wantrouwen en escalatie. Verantwoording vragen wordt vervangen door schuldigen zoeken. En van fouten leren wordt vervangen door afrekening. En het gevolg is dat er niets verandert.
Het tweede deel van mijn opdracht betreft de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden er voldoende vertrouwen tussen partijen bestaat, of weer kan ontstaan, om een breed-gedragen weg uit de ontstane impasse te vinden. Deze vraag heb ik op drie manieren proberen te beantwoorden. Ten eerste door een gemeenschappelijke aanpak van de grote problemen. En ten tweede door gemeenschappelijk gedeelde waarden of fundamentele verschillen tussen partijen. En ten derde door de personen die partijen vertegenwoordigen. (Onverstaanbaar, red.), heb ik u al gezegd, dat de overgrote meerderheid van de fractievoorzitters in de komende fase van de formatie samen wil werken aan de aanpak van grote problemen, inmiddels prioriteiten; het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Dat geldt ook voor het gemeenschappelijke werken aan een nieuwe bestuursstijl. Overeenstemming daarover kan aan herstel van vertrouwen tussen partijen bijdragen en in dat opzicht is de breed-gesteunde motie Klaver-Ploumen, gesteund door veertien van de zeventien fracties gisteravond een uiting daarvan. De opdracht voor de volgende fase in de formatie is op die gemeenschappelijke aanpak gericht.
Dan het vertrouwen tussen partijen. Tussen een aantal partijen, dat is u niet ontgaan, bestaat onvoldoende vertrouwen voor samenwerking. Met een beroep op fundamentele verschillen sluiten vele fractievoorzitters samenwerking met de PVV en de Forum voor Democratie bij voorbaat uit. Sommigen sluiten tevens JA21 bij voorbaat uit van samenwerking. Andere partijen sluiten elkaar niet bij voorbaat uit, al achten de fractievoorzitters van Partij van de Dieren en DENK samenwerking, ik citeer ‘de VVD van Mark Rutte’, niet geloofwaardig. De voorzitter van de PVV-fractie acht de vraag naar mogelijke samenwerking minder relevant. Hij pleit consequent voor nieuwe verkiezingen.
En ten slotte is de vraag naar personen aan de orde. Die vraag kan op verschillende momenten worden gesteld in de formatie. Breed wordt de opvatting gedeeld dat uiteindelijk partijen zelf bepalen wie mogelijk deel uit maken van het te vormen kabinet. De vraag naar het vertrouwen in personen spitst zich na het debat op 1 april 2021 toe op de vervulling van het ambt van minister-president in het nieuwe kabinet. Bijlage 2 gaat daarover in meer algemene zin. De fractievoorzitters van PVV, SP en BIJ1 sluiten deelname of steun aan een nieuw kabinet onder leiding van demissionair minister-president bij voorbaat uit. Anderen gaan zover niet. Dus niet bij voorbaat. En laten hun oordelen afhangen van de contouren van het te voeren beleid, dan wel overeenstemming over de ontwikkelingen naar een open bestuursstijl en meer dualistische verhoudingen tussen kabinet en Kamer. Dat moet dus gedurende de formatie blijken. Kan de huidige demissionair minister-president in die nieuwe verhoudingen een geloofwaardige rol spelen? Hij is immers symbool, maar – dat heb ik ook de eerste persconferentie ook al gezegd – niet de enige representant van de bestaande bestuursstijl. Meer dualisme en open bestuursstijl eisen een andere invulling van het minister-presidentschap. Ik heb daarover met de demissionair minister-president gesproken. Hij realiseert zich dat die omslag het nodige zal vragen, niet alleen van Kamerleden en ministers, of van fractievoorzitters, maar vooral ook van de toekomstig minister-president. Hij heeft ook tijdens het debat gisteravond aangegeven daarover na te denken en aangekondigd zijn gedachten op korte termijn naar voren te zullen brengen.
En tot slot. Als mijn belangrijkste taak zag ik het te onderzoeken hoe het proces van kabinetsformatie met kans op succes van start kan gaan. En dat wordt tijd, zes weken na de verkiezingen. Conclusie: inhoudelijke informatie kan van start. De opdracht heb ik proberen te vervullen vanuit de overtuiging dat de democratische rechtsorde is gebaseerd op vertrouwen en matiging. En ik hoop dat deze vervulling van mijn opdracht aan herstel van dat vertrouwen en die matiging kan bijdragen. Er moeten nu echt inhoudelijke stappen worden gezet. De ruimte is er nu, de noodzaak ook. Zoals ik u eerder op 7 april zei; uiteindelijk gaat het om de maatschappelijke problemen die opgelost moeten worden. Op dit moment, ik citeer nog steeds, vragen velen zich af ‘wanneer krijg ik eindelijk mijn eerste prik?’ En de jongeren voelen zich klemgezet. Dat is nu. Ondernemers maken zich zorgen om het fundament onder hun bedrijf en over de voortzetting, dan wel afbouw, van de overheidssteun. Wat gebeurt er in de komende maanden? En dan zijn er nog de grote problemen die er langer spelen en steeds meer mensen benauwen: de groeiende maatschappelijke tegenstellingen, het klimaatvraagstuk, het functioneren van de overheid zelf. Uiteraard ben ik beschikbaar voor het Kamerdebat over het eindverslag, om de leden van de Tweede Kamer dan desgevraagd hierover nader in te lichten. Dat was mijn toelichting.