Inleiding persconferentie informateur Tjeenk Willink op 15 juni 2017
In mijn tussenverslag heb ik geconstateerd dat vrijwel alle fracties in de Tweede Kamer voorstander zijn van een meerderheidskabinet. Ook in het laatste Kamerdebat werd dit opnieuw bevestigd.
Dat is ook logisch, gelet op de grote vraagstukken die om een daadkrachtige aanpak vragen. Die breed gedeelde voorkeur voor een meerderheidskabinet strijdt met een conclusie dat, nadat één meerderheidsvariant twee maal onderzocht is, alle meerderheidsvarianten zijn uitgeput en dat dus een minderheidskabinet als enige mogelijkheid overblijft. Die conclusie kan ook niet de mijne zijn. En daarom ga ik na waarom op inhoudelijke gronden bepaalde varianten niet mogelijk zijn om vervolgens na te gaan welke varianten voor een meerderheidskabinet op inhoudelijke gronden wel mogelijk zijn. Ik noem steeds die inhoudelijke gronden, omdat formeren meer is dan tellen tot 76.
Twee partijen, de VVD en het CDA, hebben eerder te kennen gegeven niet beschikbaar te zijn voor een kabinet dat voor zijn meerderheid is aangewezen op de PVV. Dit geldt voor meer partijen overigens, maar ik richt me nu op deze twee omdat tenminste één en waarschijnlijk twee nodig zijn voor de vorming van een meerderheidskabinet.
Daarom heb ik beide fractievoorzitters gevraagd op welke inhoudelijke gronden zij eerder verklaarden niet beschikbaar te zijn voor zo’n kabinet.
In mijn gesprekken gisteren met de fractieleider van de VVD respectievelijk de fractieleider van het CDA hebben zij mij deze inhoudelijke motivering gegeven. Beiden hebben die motivering in een brief vastgelegd. U krijgt een afschrift van beide brieven uitgereikt.
Eén partij, de SP, zegt op voorhand niet beschikbaar voor een meerderheidskabinet waaraan ook de VVD deelneemt. Ook de fractievoorzitter van de SP heb ik gevraagd naar de inhoudelijke gronden waarop dat standpunt is gebaseerd. In mijn gesprek hedenochtend heeft de heer Roemer mij zijn inhoudelijke motivering gegeven. Deze heb ik schriftelijk vastgelegd. Ook deze tekst is beschikbaar.
In mijn onderzoek naar een meerderheidskabinet vallen dus op inhoudelijke gronden de samenwerkingsmogelijkheden tussen VVD, CDA en PVV, respectievelijk SP en VVD af.
Een meerderheidskabinet dat de volle termijn uitzit, dient in ieder geval getalsmatig stabiel te zijn en programmatisch evenwichtig. Die twee elementen staan, blijkt ook uit de praktijk, niet los van elkaar. Wat de getalsmatige stabiliteit betreft, gaat het zowel om het aantal partijen dat deel uitmaakt van een coalitie, als om het aantal zetels. Naarmate het aantal partijen in een coalitie toeneemt, kan de stabiliteit afnemen, zeker als de totale meerderheid krap blijft.
Geconcludeerd moet worden dat tegen deze achtergrond de combinatie die de heer Roemer bepleit, te weten CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA met deelname of steun van ofwel CU ofwel Partij voor de Dieren ofwel 50 PLUS, allemaal getalsmatig niet stabiel te noemen is. Deze combinatie bestaat uit tenminste zes partijen die over 79 of 80 zetels beschikken. Daar komt bij dat er beleidsmatig geen overeenstemming bestaat tussen CDA en D66 enerzijds en GroenLinks anderzijds op het gebied van migratie. Het onderzoek van deze combinatie ligt dus niet voor de hand.
Dit alles constaterend, en het verslag van mijn voorganger en het Kamerdebat van dinsdag jongstleden in acht nemend, zou ik mij nu moeten richten op een meerderheidskabinet dat tenminste bestaat uit VVD en CDA met D66.
Vanmiddag zal ik de fractievoorzitter van D66 vragen of hij kan onderschrijven wat ik u juist heb uiteengezet.